Amsterdam: de stad van Marcel van Engelen
‘De stad – het verhaal van Amsterdam van 1980 tot vandaag’, zo heet het boek dat Marcel van Engelen (52) schreef over de stedenbouwkundige ontwikkeling van Amsterdam in de afgelopen vijftig jaar. Wat een geweldig boek heeft hij geschreven! Het staat barstensvol informatie, feiten, anekdotes, serieuze zaken en lichtvoetigheid. Het is een vlot leesbare, liefdevolle ode aan de stad waar de auteur in 1990 vanuit Alphen aan den Rijn naartoe verhuisde. In het boek vol kleurrijke personages – van wethouders tot activisten en geboren en getogen Amsterdammers – vertelt hij hoe Amsterdam van wijk tot wijk veranderde, tot bloei kwam en voor nieuwe uitdagingen kwam en komt te staan. Toen, nu en in de toekomst.
‘Wat een fascinerend verhaal!’
Marcel van Engelen, die als journalist jarenlang werkte voor Het Parool en later publiceerde in onder meer NRC Handelsblad, de Volkskrant en De Groene Amsterdammer, kreeg tien jaar geleden de M.J. Brusseprijs uitgereikt voor het beste journalistieke boek Het kasteel van Elmina, in het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika. In zijn boek over Amsterdam, dat 2 mei bij De Bezige Bij verscheen en waarvan nu al de tweede druk haalde, beschreef hij in dertien hoofdstukken hoe Amsterdam sinds 1980 veranderde van een verloederde stad tot een gewilde metropool. Stadshistoricus Geert Mak prees het boek enthousiast aan: ‘Dit is de Amsterdamse geschiedenis die hoognodig geschreven moest worden. Wat een fascinerend verhaal!’ Dus: Amsterdammers, léés dat boek!
Veel wijken in Amsterdam bestonden 45 jaar geleden grotendeels uit onleefbare krotten. Dat is nu wel anders, maar Van Engelen concludeerde ook dat Amsterdam tegenwoordig een soort ‘Hotel Amsterdam’ is geworden; een stad waar veel mensen slechts tijdelijk verblijven en waanzinnig veel geld kwijt zijn aan woonlasten. Het boek opent met een mooi hoofdstuk over Kattenburg, getiteld ‘Heimwee naar de kleine straat – Kattenburg als voorbode’. ‘De kleine straat’; dat was in de volksmond de naam van de Kleine Kattenburgerstraat. Ooit een levendige straat vol winkeltjes en cafés.
Kattenburg is kenmerkend voor wat stedenbouwkundigen destijds met Amsterdam van plan waren. De oostelijke eilanden, het dichtbevolkte Kattenburg voorop, golden in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw als vervallen en buitengewoon armlastig. De wijk vormde een wereld op zich, alleen te bereiken via de brug vanuit het centrum bij het oude Zeevaartmagazijn – het tegenwoordige Scheepvaartmuseum – of via de brug bij molen De Gooyer. Andere Amsterdammers kwamen er nauwelijks.
De sloop en nieuwbouw in Kattenburg
In 1963 verklaarde de gemeenteraad dat alle woningen op Kattenburg onbewoonbaar waren. Later werd de wijk grotendeels gesloopt. Het uitkopen van pandjesbazen was een slepend en kostbaar proces. Marcel van Engelen beschreef hoe een deel van de afbraakwoningen tijdelijk werd verhuurd: “Maar al snel volgden andere jonge bewoners die de dichtgespijkerde woningen openbraken en inventief waren met tuinslangen en elektriciteitsdraden, zodat ze water en stroom konden aftappen”. Zo kwam hier een bonte verzameling studenten, kunstenaars, andere jongeren en stellen met een alternatieve levensstijl. Oftewel ‘de baardapen’, zoals ze werden genoemd.
In het boek laat een foto uit 1968 zien hoe leeg de buurt was na de sloop van zo ongeveer heel Kattenburg. Van Engelen schreef dat oorspronkelijke Kattenburgers niet of nauwelijks in opstand kwamen. De meeste bewoners zagen hun gedwongen verhuizing als een kans op verbetering. Toen langs het marineterrein de Kattenburgerstraat werd aangelegd, verrees langs die weg een galerijflat van vier lagen, opgetrokken uit beton en met een façade van grijze steen. Achter de lange flat verscheen vergelijkbare, lagere bouw met voor stads begrippen veel groen ertussen. Waar tweeduizend kleine arbeidershuisjes waren gesloopt, staan nu 620 grote woningen.
In een uitgebreid artikel in het PS van de Week-magazine van Het Parool over het boek stond vermeld: “Halverwege de jaren tachtig bereikte het aantal Amsterdammers zijn naoorlogse dieptepunt. Tussen 1965 en 1984 verlieten zo’n 425.000 inwoners de stad, ongeveer de helft van de bevolking, en kwamen er maar 200.000 voor terug. De oude wijken stonden op instorten. Er was hoge werkloosheid en armoede. Krakers, junks en prostituees beheersten het straatbeeld. Veertig jaar later is de stad populairder dan ooit, kruipt de bevolking langzaam richting de miljoen inwoners en zijn de huizen onbetaalbaar”.
Van verloederde stad tot gewilde metropool
Marcel van Engelen wilde weten hoe dat was gebeurd, maar kon niks vinden. Dus toen is hij zelf maar aan de slag gegaan. Met dit boek als resultaat. Het – inclusief noten – 444 pagina’s tellende boek is overzichtelijk opgedeeld in hoofdstukken en aan het begin staat een plattegrond: van het westelijk havengebied tot de Bullewijk. De auteur beschreef hoe Amsterdam zich ontwikkelde van een verloederde stad tot een gewilde metropool. Ik citeer uit zijn inleiding: “Aan het begin van de 21ste eeuw trekt Amsterdam bijzonder veel mensen, bedrijven en geld aan, voor een groot deel afkomstig uit het buitenland – net als vier eeuwen geleden. Bovendien groeide de stad in de oorspronkelijke ‘Gouden Eeuw’ niet alleen hard, zoals nu, en bood ze veel kansen, maar zij was ook de plek van grote en groeiende verschillen. Een minderheid in Amsterdam werd in de 17de eeuw erg rijk, met velen ging het goed, maar zeker een kwart van de bevolking leefde in de Gouden Eeuw in schrijnende armoede”.
Er waren in andere wijken dan Kattenburg in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw wel protesten tegen verregaande nieuwbouwplannen van de gemeente. De Britse historicus Timothy Garton Ash schreef in zijn boek Europa over de naoorlogse geschiedenis van Europa dat ‘individuen’ een bepalende rol hebben gespeeld en spelen in het verloop van de geschiedenis en de toekomst van Europa. Volgens hem draait het niet om ‘systemen’ maar om individuele handelingen van mensen. In Amsterdam waren het in ‘de strijd om de stenen’ ook individuen die in de ontwikkeling van het stedenbouwkundige beeld van Amsterdam bepalend. Mensen als Ireen van Ditshuijzen en Eric de Lange, oprichters van de actiegroep De Sterke Arm, voorkwamen dat zo ongeveer de hele Dapperbuurt werd gesloopt en vervangen door nieuwbouw.
Van Engelen beschreef mooi hoe de strijd in de Dapperbuurt zich afspeelde tussen de machtige gemeente en een kleine club jonge activisten. De gemeente als Goliath tegenover De Sterke Arm als David. Iedereen weet hoe de strijd tussen David en Goliath eindigde: in het voordeel van de kleine David. In het boek staan ook vermakelijke anekdotes. Zoals hoe de gemeentelijke ambtenaar Jan Beerenhout, die in de jaren zeventig een grote keet bemande in Dapperbuurt, stemming maakte tegen De Sterke Arm. Op een bepaald moment ging in de buurt een handtekeningenlijst rond tégen De Sterke Arm en vóór de sloop van oude huizen. De lijst, die was ondertekend door tachtig buurtbewoners, was zogenaamd opgezet door een anonieme buurtbewoner. Aan Van Engelen gaf Beerenhout een halve eeuw later tijdens de totstandkoming van dit boek toe dat hij dit pamflet zelf had getikt om De Sterke Arm te dwarsbomen: “Ik heb de typemachine daarna naar het stadhuis gebracht en een andere laten komen, zodat ik niet achterhaald kon worden”. Dergelijke anekdotes maken dat het boek leest als een lekker kwajongensboek.
‘In geouwehoer kun je niet wonen’
Twee andere belangrijke individuen in de stedenbouwkundige ontwikkeling van Amsterdam waren Michael van der Vlis en Jan Schaefer, beiden ooit buurtactivisten in de Pijp en later actief in de gemeenteraad. Van der Vlis, die in de volksmond ‘Vlis’ werd genoemd, was een opvallende verschijning: groot en sterk met een ongekamde bos krullen en volle baard. Typerend was ook het brommertje waarop hij zich altijd door de stad bewoog. Ook als hij naar officiële gelegenheden moest. Societyjournalist Thomas Lepeltak beschreef hem in zijn Stan Huygens Journaal in De Telegraaf ooit als ‘een soort holbewoner’. ‘Vlis’ was een van de aanvoerders van het nieuwe college van B&W dat aantrad in 1978 en het roer zou omgooien op het gebied van ruimtelijke inrichting.
Jan Schaefer was in 1978 en 1982 PvdA-lijsttrekker bij de gemeenteraadsverkiezingen. De voormalige banketbakker droeg in de jaren zestig als buurtactivist bij aan het verhinderen van grootschalige sloop in de Pijp, die de bouw van kantoren, luxe appartementen en de aanleg van een brede boulevard in de Ferdinand Bolstraat mogelijk had moeten maken. Van Engelen beschreef hem beeldend: “Schaefer hulde zich steevast in spijkerpakken, leren giletjes en kleurige houthakkersoverhemden. En met luide stem en Amsterdamse tongval liet hij zich vooral verbaal niet onbetuigd. Hij hield van kordaat optreden.” ‘In geouwehoer kun je niet wonen’; die uitspraak maakte hem wereldberoemd in Amsterdam. Het zal niemand verbazen dat Jan Schaefer een groot voorbeeld was van iemand die ooit zijn assistent was: de latere burgemeester Eberhard van der Laan.
Schaefer en ‘Vlis’ – die respectievelijk ‘de baas’ en ‘de brains’ werden genoemd – waren de politieke vertaling van de buurtactiegroepen die in de Dapperbuurt, rond de Nieuwmarkt en in andere delen van de stad die in opstad waren gekomen tegen de grootschalige vernieuwingsplannen. Onder leiding van Jan Schaefer kwam de woningbouw weer op bang. Hij werd vergeleken met Floor Wibaut (‘Wie bouwt? Wibaut!’) en Monne de Miranda, legendarische wethouders uit de jaren 1920 en 1930. Schaefer overleed in 1994 op slechts 53-jarige leeftijd. ‘Vlis’, die tegen het eind van zijn leven met zijn vrouw woonde aan de voet van de Jan Schaeferbrug, overleed in 2018 aan alvleeskanker op bijna 74-jarige leeftijd.
Onbetaalbaar; helaas…
Ik citeer verder uitgebreid uit het voortreffelijke stuk van Marcel Wiegman dat op 4 mei jongstleden over dit boek verscheen in de PS van de Week van Het Parool. Dat doe ik omdat ik het zelf niet beter kan formuleren. Wiegman schreef: “Kijk uit het raam van de metro van de Zuidas naar Zuidoost: bouwkranen zover het oog reikt. Hier, in Bullewijk en Amstel III, niet ver van de Johan Cruijff Arena en de Ziggo Dome, verrijst het nieuwe Amsterdam. Bij station Holendrecht stapt Van Engelen uit. Aan de overkant van de Meibergdreef ligt Our Domain, een complex met 1600 appartementen dat in 2020 werd opgeleverd door de Amerikaanse eigenaar Greystar.”
Ik citeer verder: “Twintig verdiepingen nieuwbouw met een perfect getrimd grasveldje ervoor. Appartementen is een groot woord, zegt Van Engelen schouderophalend. De meeste woningen zijn niet groter dan twintig vierkante meter. Veredelde kamers voor 700 tot 2000 euro per maand voor studenten en ‘young professionals’, die geacht worden na een paar jaar weer te vertrekken. In de afgelopen tien jaar verrezen veel van dit soort complexen, zegt Van Engelen. Sociaal geograaf en voormalig ambtenaar Jaap Draaisma telde er vijftig met in totaal 14.500 units. Ze staan in de buurt van trein- en metrostations in Nieuw-West en Zuidoost. Hij noemde de bewoners een ‘komen-en-gaanbevolking’ en schat dat ze inmiddels een kwart van de stad uitmaken. ‘Expats, arbeidsmigranten, buitenlandse studenten, maar ook jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid en na het verlaten van hun ouderlijk huis in een jongerenwoning trekken, waarna ze vaak de stad moeten verlaten.”
Van Engelen zei in Het Parool ook: “Het speelt ook in de oude stad, waar mensen soms meer dan 2500 euro per maand betalen voor een huurwoning. Daar ga je niet heel lang in wonen. Tegenwoordig zijn er twee smaken nieuwbouw voor je als je niet in aanmerking komt voor sociale huur: heel duur of heel klein.” Voor middengroepen en de meeste gezinnen is de stad onbereikbaar. Amsterdam beweegt twee kanten op: richting arm en richting rijk. Daartussen valt een gat. Het lijkt wel, zei stadsgeograaf Justus Uitermark, alsof de stad scheurt. Van Engelen spreekt over Hotel Amsterdam, en daarmee doelt hij niet alleen op het groeiende toerisme. Erin en eruit. Van de mensen die in 2013 in Amsterdam woonden, woonde slechts de helft er in 2023 nog.”
Marcel Wiegman schreef dat Van Engelen dit alles zei met een zorgelijke gezicht en citeerde hem: “Amsterdam is een doorgangshuis aan het worden. Er zijn nog steeds grote groepen mensen die decennialang in de stad wonen, er zijn ook nog steeds geboren en getogen Amsterdammers, maar hun aandeel slinkt. Wie heeft er straks nog binding met de stad? Wie zorgt voor de sportvereniging of helpt de buren? Investeerders als Greystar kijken maar naar één ding: hun rendement. Dat is hun goed recht, daartoe zijn ze op aarde, maar wie kijkt er nog naar de stad als geheel?”
Marcel van Engelen houdt van zijn stad
In de epiloog van zijn boek schreef Van Engelen: “Amsterdam is op weg naar 1 miljoen inwoners, en de groei vindt plaats in de bestaande stad. […..] Het zijn projectontwikkelaars en beleggers die hier grotendeels de nieuwbouw realiseren; woningcorporaties zijn hooguit betrokken als (junior) partner, om een deel van de sociale huur voor hun rekening te nemen […..] Amsterdam transformeerde van een arbeidersstad die leunde op de industrie en haven in een global city waar internationaal opererende, gespecialiseerde bedrijven en universiteiten jaarlijks tientallen nieuwkomers aantrekken. Ze proberen allemaal een plek te bemachtigen in de stad, net als de nieuwe ondernemingen en investeerders. En de ruimte is schaars.”
Het is mooi dat dit uitstekende boek binnen een maand al in de tweede druk verscheen en dat het hoog in de Top 10 van onder meer Athenaeum Boekhandel en Het Parool staat. Marcel van Engelen houdt van zijn stad. Het zal dan ook met een knipoog zijn dat voorin het boek vier regels staan uit het veertig jaar oude, door Herman van Veen geschreven lied Mijn stad. Het zijn de regels die het Amsterdamse jochie Danny de Munk, dat toen net was doorgebroken als Ciske de Rat, in 1984 zong: “Want Amsterdam/ is poep op de stoep/ en haat in de straat/ je bent op je hoede’.
Van Engelen droeg het boek op aan drie mensen: ‘Kees, die hield van de stad en Winnie en Jeanne, die erin opgroeiden’. Ik vroeg me meteen af wie deze mensen waren en zijn. Achterin het boek schreef Van Engelen dat Kees zijn in 2019 overleden schoonvader was en dat Winnie en Jeanne zijn dochters zijn. En dan volgt de laatste zin van het boek: “Maar zonder Judith van IJken, mijn grote liefde, was het boek er nooit gekomen”. En laat nou Judith van IJken nou de maker zijn van de portretfoto van de auteur, die achterop het boek – en hiernaast – staat afgebeeld. Dat soort details vind ik mooi.
‘De stad – het verhaal van Amsterdam van 1980 tot vandaag’ van Marcel van Engelen is uitgegeven door De Bezige Bij. ISBN-nr 9789403167015. De prijs is 27,50 euro. Zie ook: www.debezigebij.nl of www.marcelvanengelen.nl